Didactiek: werkvormen

Werkvormen zijn in de les essentieel om de les structuur te geven en het leren van de leerlingen te stimuleren. Maar wat zijn werkvormen nou eigenlijk en welk concreet nut hebben ze?

 

Werkvormen zijn de bouwstenen waarmee je een les op kan zetten. Ze geven structuur aan de les en de stof die besproken wordt, om op die manier het leren voor leerlingen te vergemakkelijken.

Werkvormen zijn kort in te delen in twee categorieën:

  • Docentgestuurde werkvormen
  • Leerlinggestuurde werkvormen

 

Bij docentgestuurde werkvormen neemt de docent de leiding tijdens de les. De docent geeft instructie en structureert de les. De leerlingen nemen hierbij een passieve rol aan.

Bij leerlinggestuurde werkvormen zijn de leerlingen zelfstandig aan het werk, waarbij zij zelf indelen hoe ze het leren of werken structuur geven. Hierbij neemt de docent een passieve rol aan.

 

Om werkvormen effectief te laten zijn, moeten ze aan een aantal voorwaarden voldoen:

  1. De lesstof wordt op het juiste niveau aangeboden
  2. Het nut van de lesstof is duidelijk voor de leerling
  3. De leerling is individueel aanspreekbaar (verantwoordelijk voor het eigen werk)
  4. De docent is zich bewust van de denkstappen die de leerling moet maken
  5. Het leren is voor de docent zichtbaar
  6. Verkeerde voorkennis wordt meteen duidelijk

 

Ad 1.

Wanneer de leerstof van te hoog niveau is, komen de leerlingen om in de complexiteit ervan. Als de lesstof te makkelijk is wordt de leerling niet uitgedaagd en verdwijnt de motivatie. Het is hierbij van belang dat de docent goed op de reactie van de leerlingen let en hierop inspeelt.

 

Ad 2.

Het is voor onder andere de motivatie erg van belang dat een leerling weet waarom er iets geleerd moet worden. Wanneer de leerling de relatie kan leggen met zijn of haar leefwereld, gaat de lesstof leven en komt er intrinsieke motivatie vanuit de leerling om met de stof bezig te gaan.

 

Ad 3.

Om leerlingen bij de les te houden moet een docent ervoor zorgen dat de leerling weet dat hij op moet letten. Hiervoor is individuele aanspreekbaarheid erg belangrijk; de docent vraagt leerlingen constant of ze de stof begrijpen of evaluatieve vragen zoals ‘wat denk jij van het antwoord van die leerling?’. Hierdoor weten leerlingen dat ze op moeten letten; ze zijn verantwoordelijk voor hun eigen leren.

 

Ad 4.

Het is voor de docent van groot belang om te weten hoe de leerlingen de stof op zullen nemen. Doordat deze stappen duidelijk zijn voor de docent, kan deze de lesstof effectief indelen in de werkvorm. Hierdoor is het voor de leerlingen makkelijker de stof op te nemen.

 

Ad 5.

Voor de ontwikkeling van de kennis bij de leerlingen is het belangrijk om denkfouten tijdig te onderscheppen. Wanneer een leerling op basis van foute aannames verder gaat met leren, wordt de basis van het leren aangetast. Om dit te voorkomen moet de docent de leerling de vrijheid geven om zelf de aangeboden kennis aan te vullen, maar de ontwikkeling van de leerling wel te staven.

 

Ad 6.

Om kennis goed op te nemen, moet de nieuwe leerstof aansluiten op de voorkennis van de leerlingen. Echter, wanneer een leerling over de verkeerde voorkennis beschikt, belemmert dit de goede opname en beheersing van nieuwe leerstof. Het is dus erg belangrijk foute voorkennis vroegtijdig te onderscheppen.

 

Wanneer een docent rekening houdt met deze voorwaarden voor het effectief leren van een leerling en deze verwerkt in de werkvormen die worden toegepast in de les, zijn werkvormen erg effectieve manieren om de lesstof op een makkelijke, gestructureerde manier aan te bieden. Ook kan het gebruik van werkvormen het leren van de leerling vergemakkelijken.